Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Een dag van [6]duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de [7]dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig [8]volk, desgelijks [9]van ouds niet geweest is, en na [10]hetzelve [11]niet meer zal zijn tot in jaren van [12]vele geslachten. 6. Dat is, een tijd van grote droefenis, benauwdheid, ellende en jammer, die dikwijls in de Schriftuur door duisternis worden betekend; zie Gen.15:12; hierdoor verstaat de profeet den verschrikkelijken en langdurigen honger, veroorzaakt door het ongedierte, waarvan in het voorgaande hoofdstuk en hier wederom in het volgende, gesproken wordt, om het volk door levedige voorstelling van de gruwelijkheid dezer plaag te bewegen tot betrachting van Gods toorn en oprechte boetvaardigheid. 7. Deze straf zal het ganse land alzo haastelijk overkomen, gelijk het morgenrood zich uitspreidt over de hoogten der bergen; verg Hos.10:15, met de aantekening. 8. Zie Zef.1:6. Sommigen verstaan de Assyriers, of Babyloniers, maar het voorgaande en volgende spreekt klaarlijk van deze boze gedierten, die uit drukkelijk bij ruiters en krijgslieden worden vergeleken, in Zef.2:4,5,7; zie wijders onders Zef.2:20. Doch het kan wel zijn dat deze plagen voorboden en afbeeldingen geweest zijn van de verwoestingen der Assyriers en Babyloniers, gelijk God voort gaat te straffen als de mensen in zonden. 9. Of, in voortijden. Van zulk een betekenis is het Hebr. woord Olan; zie Jer.2:20; en verg. wijders bij Zef.1:2 de aantekening aldaar. 10. Te weten, na dat voorgeschreven volk. 11. Hebr. nietzal toedoen, of voortvaren. 12. Hebr. geslacht en geslacht; dat is, in lange tijd, of [gelijk sommigen] nimmermeer.